Het onderwijs in de eerste fase bestaat uit drie onderdelen die elkaar aanvullen.
1. Overdracht van theoretische psychologische kennis
Er wordt basiskennis overgedragen die nodig is voor:
- het herkennen en begrijpen van mogelijke reacties van patiënten op klachten, ziekte en medische situaties;
- het begrijpen en reguleren van eigen gedrag in praktijksituaties;
- het begrijpen en hanteren van processen van samenwerking.
De basale psychologie omvat een selectie uit de psychologische functieleer zoals emotie- en motivatietheorie, waarnemingspychologie, psychologie van verwerking en coping, geheugen, leren en gedragsverandering. Daarnaast betreft het onderdelen uit de sociale psychologie, te weten de theorie van communicatie, sociale waarneming en gedragsbeïnvloeding.
2. Vaardigheidstraining
Gespreksvaardigheden worden in rollenspelen geoefend. Aan de orde komen medische gesprekssituaties die voor studenten herkenbaar zijn en die overeenkomen met de professionele kerntaken. Voorbeelden zijn het anamnesegesprek, het informeren van patiënten over ziekte, onderzoek en behandelingsmogelijkheden en het slecht-nieuwsgesprek. Ook methoden om patiënten emotioneel te ondersteunen komen uitvoerig aan bod. Bij alle gesprekstypen wordt eveneens aandacht besteed aan exploratieve gespreksvaardigheden.
3. Professionele ontwikkeling
Dit onderwijs richt zich op het overdragen van professionele normen en waarden, alsmede het leren reflecteren op eigen gedrag. Een adequate beroepshouding komt tot uitdrukking in de communicatieve en sociale vaardigheden. Studenten worden uitgenodigd te onderzoeken waarom zij in concrete situaties kiezen voor een bepaalde gedragswijze, die - in het licht van professionele normen of waarden - meer of minder gewenste gevolgen kan hebben voor patiënten, collega's of andere betrokkenen. Bij dit onderzoek staat de invloed van persoonlijke waarden en normen, zelfhandhavingstrategieën en (ontbrekende) sociale of communicatieve vaardigheden centraal.