Rob van Koningsbruggen verwerft zijn grootste bekendheid in de jaren zeventig. Geïnspireerd door zijn grote voorbeeld Jan Schoonhoven maakt hij vanaf 1970 tekeningen en schilderijen waarin eenvoudige vormen of triviale teksten zo vaak worden herhaald, dat ze samenklonteren tot zelfstandige structuren. Als het Stedelijk Museum zijn werk in 1975 wil opnemen in de tentoonstelling Fundamentele schilderkunst, weigert Van Koningsbruggen. Hij voelt zich meer conceptueel dan fundamenteel kunstenaar. ‘Een kunstwerk wordt altijd gedragen door een idee’, legt hij uit. ‘Als dat goed is, is het een mooi werk.’
Met ijzeren consequentie voert hij die zienswijze door in de zogenoemde 'geschoven schilderijen', vervaardigd tussen 1974 en 1979. Door twee doeken met olieverf te bestrijken en ze langs elkaar heen te schuiven, creëert Van Koningsbruggen voorstellingen die als het ware zichzelf schilderen. Een van de resultaten is dit ongetitelde werk uit 1975.
In de jaren tachtig zet hij een punt achter zijn conceptuele werkwijze en keert hij terug naar kwast en doek.