Het interbellum brengt onderwijzer Piet Ouborg door in het voormalig Nederlands Indië, waar hij zich ondanks zijn drukke baan als tekenleraar ontpopt als een gedreven schilder. Dankzij een abonnement op het toonaangevende Franse kunsttijdschrift Cahiers d’Art blijft hij op de hoogte van de artistieke ontwikkelingen in Europa. Surrealisten als Joan Miró en abstracte kunstenaars als Kandinsky en Picasso oefenen een sterke invloed op hem uit, zeker nadat hij hun werk tijdens een verlof in 1931 met eigen ogen heeft gezien. Terwijl veel Nederlandse kunstenaars in deze periode figuratief schilderen, ontwikkelt Ouborg een abstract-surrealistische stijl.
Vlak na de Tweede Wereldoorlog, als hij alweer geruime tijd in Nederland woont, treedt hij toe tot de kunstenaarsvereniging Vrij Beelden. Geleidelijk krijgt zijn werk een meer abstract-expressionistisch karakter.
Een van de weinige Vrij Beelden-kunstenaars bij wie Ouborg aansluiting vindt is Willem Hussem. Net als Hussem houdt hij zich geruime tijd bezig met Oosterse kalligrafie. Aanvankelijk blijft hij nog dicht bij zijn Chinese inspiratiebron. Maar zoals dit werk uit 1949 laat zien, creëert hij op den duur zijn eigen tekens.