Paul Citroen, nestor van de Hollandse portrettisten, groeide op in een liberaal joods milieu in Berlijn. Als student van de Academie Brandenburg ontdekte hij de internationale avant-garde van Die Brücke, Der Blaue Reiter en de Futuristen, stromingen waarvan de eigenzinnige gedrevenheid hem sterk aansprak. Zelf staat hij begin jaren twintig aan de wieg van Dada, een speels-tegendraadse beweging van jonge kunstenaars en literatoren die het toeval als artistieke wegwijzer omhelzen. In deze jaren vervaardigt Citroen enkele tientallen fotocollages, waarvan Metropolis (1923) de meeste bekendheid verwerft.
In 1935 trekt de Haagse kunstacademie hem aan als docent. Met een korte onderbreking zal hij er tot zijn pensioen aan verbonden blijven. De collage Academie Revue, waarvoor Citroen een eerder vervaardigde ets verknipt en beplakt, dient als uitnodiging voor een van de uitbundige academiefeesten. ‘Ik vond het grappig zo’n Klebebild te maken, maar het was überhaupt niet ernstig bedoeld’.
Ernstig bedoeld zijn wel de talloze getekende portretten waarmee hij zijn reputatie definitief vestigt. Ook die dragen de sporen van elkaar opvolgende kunststromingen, maar uiteindelijk vindt Citroen toch de meeste voldoening in het naturalistisch weergeven van het menselijk gelaat.