Als mede-oprichter van de Nederlandse Nulgroep schaarde Jan Schoonhoven zich achter het ideaal van een objectieve, onpersoonlijke kunst. Dat uitgangspunt gaf hij gestalte door elementaire vormen op gelijkwaardige wijze naast en onder elkaar te rangschikken.
Schoonhovens vroegste artistieke uitingen tonen verwantschap met het werk van de Duitse expressionisten, zoals Paul Klee. Het zijn de kastelen en petjes van ribkarton die hij in de jaren zestig voor zijn zoontje maakt, die hem inspireren tot de bekend geworden witte reliëfs met hun strakke ordening en hun typische lichtval. In de jaren zeventig en tachtig werd zijn werk vrijer. Het geometrische grondpatroon bleef gehandhaafd, maar in de vormen permitteerde hij zich meer onregelmatigheid.
Bij Schoonhoven was de kunst altijd sterk verweven met het dagelijks leven. Een eigen atelier hield hij er niet op na: al zijn reliëfs en rasters zijn aan de keukentafel ontstaan. Tot aan zijn pensioen bleef hij werkzaam bij de Centrale Directie van de PTT in Den Haag, want de combinatie van staatsdienaar en kunstenaar bevatte voor hem niets tegenstrijdigs. 'Het leven als ambtenaar maakt je gedisciplineerder’, vond hij. ‘Het is een tegen¬wicht voor de chaotische trekken van het kunstenaarschap.’